Skip Navigation Linksdetail

KVLONieuwsArtikel

Stemmen uit het verleden klinken door in het heden (Deel 1: Gymnastie)

KVLO Nieuws  |  29 juni 2023

​(Bijdrage: Kees van Tilborg) Het archief van de KVLO is onlangs aangevuld met een viertal bijzondere werken: 

  1. Gymnastie (R.G. Rijkens); 
  2. Spreuken en gezegden (H.A. Woelbers); 
  3. Feestnummer ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan der Vereeniging van Gymnastiek-Onderwijzers in Nederland en hare afdelingen (VGON, nu KVLO); 
  4. Vijf nummers van de Feestcourant van het Nederlands Gymnastiek-Verbond (NGV) verschenen bij het 50-jarig bestaan van wat nu de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) is. 

Op de aanwinsten wordt in 4 artikelen nader ingegaan, mede in een historische context en soms als aanvulling op bestaande geschiedschrijving. 

Van de in de tekst genoemde Piet Adrian, Gerard Allebé, Douwe Lubach en Jan Luiting zijn korte biografieën op de website www.canonlo.nl te vinden.


1. Gymnastie (R.G. Rijkens)
Het in ons land ontstaan van andere denkbeelden over opvoeding en onderwijs, waaronder inzicht in het nut van lichaamsoefeningen, is in de eerste plaats te danken aan de invloed van het ‘philantropinisme’. De belangrijkste beschouwingen in deze in Nederland  kwamen van hoogleraar-theoloog Matthias Stevens van Geuns (1735-1817) en zijn zoon, hoogleraar-predikant Jan van Geuns (1764-1834). Een tweede belangrijke factor bij de herwaardering voor het lichaam, en bij de invoering van gymnastiek, speelde de in 1784 opgerichte Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen (t Nut). Dit eerste ‘verlichtingsinstituut’ in Nederland zette zich, vaak ‘verpletterd onder allerlei bedenkingen, tegenwerpingen en bezwaren’, onophoudelijk in voor de verbetering van (de kennis van) gezondheid, opvoeding en onderwijs (Croesen, 1887).

Het zijn echter de Duitser Karl Euler (1809-1882) en de Nederlander Roelf Gerrit Rijkens (1795-1855) die beschouwd moeten worden als de didactische-methodische wegbereiders van het gymnastiekonderwijs in Nederland. Euler kwam in 1848 naar Nederland en werd al binnen enkele jaren benoemd tot leraar in de gymnastiek aan de Rijkskweekschool voor Onderwijzers (oorspronkelijk Rijksnormaalschool geheten, ontleend aan het Franse instituut ‘École normale primaire’) alsmede aan de gemeentelijke gymnastiekschool in Haarlem. Euler liet zich ondersteunen door ‘gepensioneerde onderofficiers of mindere militairen, die wel de kunst van het drillen verstonden, maar geen minste besef konden hebben van opvoedkundig onderwijs’ (Croesen, 1887).

De opvattingen en publicaties van vader en zoon van Geuns, het voortdurend werken van Euler aan een systematische opleiding voor gymnastiekonderwijzers, alsmede de vele activiteiten van ’t Nut (bevorderen van onderwijswetgeving, uitschrijven van prijsvragen, op de eigen scholen invoeren van gymnastiek) zijn reeds uitgebreid beschreven in onze geschiedenisboeken.

Maar vanwege de verworven publicatie Gymnastie (1855) verdient de onderwijzer Rijkens het om even langer bij stil te staan. Begeesterd voor (volks)onderwijs begon Rijkens al als 13-jarige (!) als ondermeester in Haren (GR). Een jaar later was hij als 14-jarige (!) al hoofd van een klein schooltje in Onnen, een dorpje ten zuidoosten van Groningen. Op deze school nam hij rond 1840 gymnastiek als gewoon leervak op in het lesprogramma. De lessen werden tijdens de schooluren op de speelplaats gegeven, aan jongens en meisjes afzonderlijk. 

Zijn initiatief werd nagevolgd en leidde tot  de inrichting van speelplaatsen en speeltuinen in veel andere plaatsen in Nederland. Bij het geven van de gymnastieklessen werd Rijkens geholpen door zijn zoon en deze werd later hoofd van de gymnastiekschool van ’t Nut in het departement Groningen.

In 1843 publiceerde Rijkens zijn Practische handleiding voor kunstmatige lichaamsoefeningen. Ondanks een beperkte doelgroep werd de eerste druk, bedoeld voor gymnasten en onderwijzers, ‘bij duizenden onder het volk verspreid‘ (Volksheil, 1878, p. 95). De handleiding voorzag blijkbaar in een behoefte en werd door ’t Nut naar al haar departementen gestuurd met het verzoek gymnastiekscholen op te gaan richten. Zelf nam ’t Nut in 1849 het besluit tot de oprichting van normaalscholen voor gymnastiek in zes verschillende departementen. Dit aantal groeide binnen tien jaar uit tot ruim 25. 

In 1855 verscheen dan het boekje ‘Gymnastie’ (52 p.). Let wel, zonder k aan het einde, want Rijkens zegt daarover: ‘Gymnastie is de kunst, Gymnastiek de wetenschap’. Hij geeft in hoofdstuk 1 een definitie van Gymnastie en onderscheidt in deze (Turn)kunst drie delen: een pedagogisch en esthetisch deel, een medisch, orthopedisch en calestenisch deel en als derde deel de verweer-gymnastie (krijgsoefeningen). 

Wat betreft de gymnastie, gaat Rijkens kort in op ‘Haar ontstaan en verdere ontwikkeling’ (hoofdstuk 2), ‘De behoefte aan gymnastie in onzen tijd’ (hoofdstuk 3) en de ‘Hoofdregelen, bij de gymmnastische oefeningen te volgen’ (hoofdstuk 4). Die ‘hoofdregelen’ geven goed zicht op hoe hij zijn gymnastie inbedde. Het zijn namelijk vooral praktische richtlijnen, onder andere over de zin van orde en regelen, de opstellingen, het gebruik van ‘maatgezang’, het aantal leerlingen (10-12 !), de kleding (uniform, ‘ligt’ en ruim), en over de eisen aan de materialen, opleiding en hygiëne.

Het grootste deel van het boekje bestaat echter uit de Handleiding voor het gymnastisch onderwijs (hoofdstuk 5). Rijkens beschrijft oefeningen ‘in den stand’, bewegingen van hoofd, armen, schouders, vingers, romp en benen alsmede samengestelde bewegingen. Ook geeft hij oefeningen met de stok, ‘knodszwaaijen’, gaan, lopen, springen ‘in de wijdte’ en ‘in de hoogte’ zowel met als zonder aanloop, naar de diepte en met een springstok. Verder behandelt hij nog oefeningen aan de korte en lange handbrug, de hangbrug en de cylinderbrug, de ringen, en vormen van klimmen aan diverse toestellen. Ter illustratie heeft het boekje een los uitvouwblad met genummerde figuren waar in de tekst naar verwezen wordt.

Het heeft er alle schijn van dat Rijkens bij zijn initiatieven en publicaties is geïnspireerd door dr. Johann Adolf Ludwig Werner (1794-1866). Werner studeerde theologie (Leipzig) en gaf als maître d’escrime schermles in het leger en aan de universiteit (Leipzig). Van 1830 tot 1839 werkte hij als gymnastiekleraar op een door hem opgerichte privéschool in Dresden en in die periode publiceerde hij vier van zijn belangrijkste werken over gymnastiek en ‘medicinische’ gymnastiek. Bijzonder is dat hij in Dessau in 1839 de eerste opleiding tot gymnastiekleraar in Duitsland oprichtte. Het kan haast niet anders zijn dan dat Rijkens in Nederland, of tijdens zijn reizen in Duitsland, in contact gekomen is met of met zijn werk, turnaccommodaties of publicaties.

Volgende artikel
Spreuken en gezegden (H.A. Woelbers)

Misschien heeft u overigens ook nog bijzondere boeken, documenten, foto’s of andere illustraties die een waardevolle aanvulling kunnen zijn voor ons historisch archief. Als u overweegt die aan de KVLO te willen schenken, neem dan contact op met Kees van Tilborg ( email ). 


Meer lezen over dit onderwerp? Klik op onderstaande tag voor meer artikelen: